Actuele beleidsplan periode 2020-2022 met de projecten zoals geïnitieerd en (deels) gefinancierd door het BRI:
1. Ontwikkeling van een Medical Wringer benodigd voor een effectief hergebruik van PVA- schuimkompressen als alternatief voor katoenen gaaskompressen met het oog op de noodzakelijke vergroening van de operatiekamer door de aanzienlijke vermindering van het aantal voor de ingreep benodigde kompressen.
2. Onderzoek in samenwerking met de Hogeschool Saxion in Enschedé naar Innovative Surgical Gauzes.
3. Onderzoek in samenwerking met de Fontys Hogeschool in Eindhoven naar de röntgendetectie van Coldex® Surgical PVA en geweven katoenen gaaskompressen.
4. Onderzoek in samenwerking met de Hogeschool Saxion in Enschedé naar de "snijdende" eigenschappen van katoen en cellulose die collaterale schade veroorzaken aan kwetsbare weefsels en organen.
5. Ontwikkeling van een bloed compatibele Medical Wringer uit de kunststof PEEK voor het kunnen hergebruiken van autoloog bloed tijdens een operatieve ingreep, waardoor geen donorbloed benodigd is en een patiënt mede daardoor in een betere conditie blijft.
6. Onderzoek in samenwerking met de afdeling Applied Science van de Fontys Hogeschool in Eindhoven naar drukken in de Medical Wringer om schade aan rode bloedcellen door te hoge druk te kunnen voorkomen.
7. Onderzoek in samenwerking met de afdeling Applied Science van de Fontys Hogeschool in Eindhovennaar de duurzaamheid van PVA-schuimcompressen met het oog op het verantwoord hergebruiken tijdens een operatieve ingreep.
8. Organiseren van een clinical trial bij verschillende snijdende specialisten benodigd voor de CE-certificering van PVA-schuimcompressen.
9. Onderzoek in samenwerking met de Fontys Hogeschool in Eindhoven naar de antibacteriële eigenschappen van GMel, een glycerine-honing formulering voor het eradiceren van Staphylococcus aureus bacterie. (MRSA!)
10. Ontwikkeling in samenwerking met de Fontys Paramedische Hogeschool in Eindhoven van een passende tampon voor de ingang van de neus (nostril tampon) voor het verbeteren van de lokale condities en effectief decontamineren van een overgroei met Staphylococcus aureus. (MRSA!)
11. Onderzoek in samenwerking met de Fontys Hogeschool in Eindhoven en de afdeling Plastische Chirurgie en Brandwondencentrum van het UZ Gent met superzuivere tanninen (Newtan) voor het elimineren van ijzer in wonden, waardoor de groei van bacteriën kan worden geremd als complementair middel om wondinfecties onder controle te kunnen krijgen wanneer de gangbare antibacteriële therapeutica onvoldoende effectief zijn.
12. Wetenschappelijke ondersteuning bij het onderzoek naar de toepassing van Glyaderm, een dermaal huidsubstituut op basis van geglyceroliseerde menselijke donorhuid ter verbetering van het functionele en cosmetische resultaat na verbranding en andere traumata die met groot weefselverlies gepaard gaan.
Proefschriften
Mede door ondersteuning vanuit het BRI, zijn afgelopen jaren de volgende proefschriften gepubliceerd:
Surgical management of burn wounds
Samenvatting thesis Nine Legemate
Clinical and patient-reported outcomes
Studies in dit proefschrift richten zich op HRQL en patiënt gerapporteerde littekenkwaliteit, de meest gebruikte PROMs, bij mensen met brandwonden. In deel I wordt al beschikbare bewijs naar HRQL na brandwonden beschreven. Domeinen van HRQL en patiëntgroepen die speciale aandacht behoeven in de nazorg werden geïdentificeerd. De resultaten laten zien dat er geen consensus bestaat over welk meetinstrument het beste gebruikt kan worden. Deel II omvat klinimetrische studies naar PROMs. De eigenschappen van de verschillende meetinstrumenten voor HRQL na brandwonden worden onderzocht om een aanbeveling te kunnen doen welk instrument het meest betrouwbare resultaat geeft. Daarnaast worden de Minimal Important Change (MIC) en Minimal Cinically Important Difference (MCID) van de Patient and Observer Scar Assessment Scale versie 2.0 (POSAS 2.0) onderzocht. De MIC en MCID geven aan welk verschil in POSAS uitkomst voor patiënten belangrijk is en zijn daarom waardevol om de uitkomsten van onderzoek naar littekenkwaliteit te interpreteren.
In deel III ligt de focus op klinische (patiënt gerapporteerde) uitkomsten van huidtransplantaties. Het VERSAJET™ hydrosurgery system (Smith+Nephew, London UK) wordt in de brandwondencentra veel gebruikt voor wond débridement voor een huidtransplantatie ondanks dat dit duurder is dan tangentiële excisie met een mes. De hypothese bestaat dat hydrochirurgie zorgt voor een betere littekenkwaliteit omdat hiermee nauwkeurig kan worden gewerkt en meer gezonde huid wordt gespaard. De resultaten van de HyCon trial (een multi-centre RCT) laten zien dat een jaar na de operatie litteken kwaliteit (gemeten met de POSAS) en soepelheid van het litteken inderdaad beter zijn na hydrochirurgie. Er werd geen verschil in nadelige effecten, zoals infectie of wondgenezingsstoornissen, gezien. Met histologisch onderzoek werd bevestigt dat er microscopisch meer dermis gespaard werd met hydrochirurgie. Dit is de eerste studie die klinisch significant betere uitkomsten van littekens relateert aan behoud van dermis. Ondanks dat een huidtransplantatie altijd gepaard gaat met een litteken op de donor-site is er weinig onderzoek gedaan naar patiënt gerapporteerde uitkomsten van deze littekens. Resultaten van een prospectieve cohort studie (de DOSIS studie) laten zien dat de meeste littekenkenmerken (o.a. kleur, dikte, reliëf en soepelheid) een jaar na de operatie niet veel beter gescoord werden dan 3 maanden na de operatie. Van alle patiënten rapporteerde 37% een jaar na de operatie een ‘slechte’ algehele indruk (POSAS score ≥ 4) over het litteken. Daarnaast bleek dat de mening van artsen en patiënten over de kenmerken slecht overeenkwam en artsen de impact van het litteken voor de patiënt onderschatten. Predictoren voor een slechte indruk werden geïdentificeerd. Deze resultaten kunnen gebruikt worden om patiënten voor te lichten over de langetermijnuitkomsten van brandwondenchirurgie en om de behandeling daarop aan te passen.
Thesis Kelly A.A. Kwa ‘Scratching beneath the surface: Innovative treatment modalities for burn patients’ 2021
Samenvatting
Deel I. Acute (brand) wondbehandeling
In Hoofdstuk 2, beschrijven wij een systematische review waarin wij een overzicht geven van alle debridement technieken voor brandwonden middels het best beschikbare bewijs, met betrekking tot effectiviteit en veiligheid. Onze conclusie is dat er op dit moment een gebrek is aan overtuigend bewijs voor één specifieke debridement techniek boven een ander. Om uitkomsten van verschillende studies te kunnen vergelijken is het belangrijk om gebruik te maken van gestandaardiseerde en gevalideerde uitkomstinstrumenten.
Hoofdstuk 3 beschrijft onze prospectieve cohort studie waarin wij de enzymatische behandeling van diepe handverbrandingen in volwassenen op de lange termijn hebben geëvalueerd. Hier hebben wij aangetoond dat patiënten met diepe handverbrandingen, welke zijn behandeld met enzymatisch debridement, gedurende de 12 maanden na behandeling een significante verbetering van littekenkwaliteit en kwaliteit van leven hebben, om na een jaar een vrijwel normale handfunctie over te houden.
In Hoofdstuk 4 hebben wij de relatie tussen collageen denaturatie en de werkzaamheid van enzymatisch debridement van heetwaterverbrandingen op huid samples, welke zijn verbrand op verschillende temperaturen, onderzocht. Onze resultaten toonden aan dat collageen denaturatie begint tussen de 60°C en 70°C, wat we hebben geëvalueerd middels histologie en second-harmonic generation microscopie. Deze bevindingen waren sterk gecorreleerd met de effectiviteit van enzymatisch debridement. Huid samples verbrand boven de 70°C toonde een daling in gewicht tot 20% van hun oorspronkelijke gewicht, terwijl huid samples verbrand onder de 70°C een daling toonde tot maar 80%. Wij concludeerden dat enzymatisch debrideren niet werkzaam is in brandwonden veroorzaakt door een lage temperatuur (<70°C).
In Hoofdstuk 5 hebben we onderzocht of het gebruik van Fitrix®, in vergelijking met nietjes bij huidtransplantaties in kinderen, even effectief, gemeten in graft take, en minder invasief, gemeten in aantal sedaties, is. Onze conclusie is dat de fibrinelijm Fitrix® even effectief en -door het overbodig maken van sedatieprocedures- minder invasief is dan nietjes bij het gebruik van huidtransplantaties.
In Hoofdstuk 6 presenteren wij onze studie waarin we de incidentie, bacteriële flora, en bacteriële load hebben onderzocht gedurende NDT in een grote groep patiënten met een diversiteit aan wonden. Patiënten die NDT ontvingen hebben een wondkweek gehad; vóór en na NDT. De resultaten toonden aan dat de incidentie van wondinfectie lager was na NDT, in vergelijking met vóór NDT. Echter, de bacteriële load, en de aanwezigheid van Staphylococcus aureus was hoger na NDT, in vergelijking met vóór NDT.
Deel II. Pruritus
Hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de inhoud van alle instrumenten die uitkomsten meten in verschillende soorten littekens. Na evaluatie van 440 geïncludeerde studies, hebben we gevonden dat de Patient and Observer Scar Assessment Scale, de Cutometer, en de modified Vancouver Scar Scale de meest frequent gebruikte meetinstrumenten waren voor respectievelijk, het evalueren van het perspectief van de patiënt en de clinici, het gebruik als meetinstrument, en het gebruik als gecombineerde instrument. Dikte, vascularisatie, pigmentatie, plooibaarheid, pijn en jeuk waren de meest frequent gemeten items.
In Hoofdstuk 8 hebben we het effect van acute stress symptomen, aangepast voor de invloed van ongevalskarakteristieken, leeftijd, en geslacht, op brandwondpatiënten met chronische jeuk, onderzocht. Onze resultaten toonden aan dat leeftijd, het ondergaan van een huidtransplantatie, en acute stress symptomen, significante voorspellers zijn van het hebben van jeuk tot 18 maanden na het oplopen van brandwonden.
Wij hebben de effectiviteit van doxepine crème voor de behandeling van jeuk bij brandwondpatiënten onderzocht in twee studies, gepresenteerd in Hoofdstuk 9 en Hoofdstuk 10. In beide studies hebben wij volwassen brandwondpatiënten geïncludeerd die jeukklachten ervaarden met een jeuk score van ≥3 op de Visual Analogue Scale (VAS), in alle drie de brandwondcentra in Nederland. In de eerste studie, de STOP-trial, zijn patiënten gerandomiseerd tussen het gebruik van doxepine-crème met placebotablet of een orale antihistaminica met een placebo-crème voor een periode van 12 weken. Helaas zijn er maar 31 van de 108 beoogde inclusies behaald. Onze resultaten toonde aan dat in beide groepen eenzelfde daling in jeukscores plaatsvond over 12 weken tijd, zonder verschil tussen beide groepen. In de opeenvolgende studie, de 2STOP-trial, hebben wij een crossover studie uitgevoerd waarin patiënten moesten smeren met óf doxepine crème voor twee weken gevolgd door een stopweek en daarna een behandeling met placebo-crème voor 2 weken, of andersom. Deze studie toonde geen reductie van jeuk aan met zowel de doxepine- als de placebo-crème, en toonde ook geen verschil in jeukklachten tussen de crèmes. Onze conclusie is dat het gebruik van doxepine-crème niet effectief is in deze patiëntenpopulatie, en niet standaard gegeven moet worden aan brandwondpatiënten.
From range of motion to function. Loss of joint flexibility after burns: when is it a problem?
Samenvatting proefschrift Anouk Oosterwijk
Om dagelijkse activiteiten uit te voeren is voldoende flexibiliteit in alle gewrichten met bijbehorende bewegingsrichtingen nodig. Helaas is een verminderde flexibiliteit in één of meerdere bewegingsrichtingen van een gewricht een veelvoorkomende complicatie bij verschillende ziekten en aandoeningen, waaronder brandwonden. Bij brandwonden beperken littekencontracturen de flexibiliteit. Het is echter gecompliceerd om inzicht te krijgen in de prevalentie, het beloop en de ernst van littekencontracturen omdat de definitie van het construct ‘contractuur’ ter discussie staat. Vooralsnog wordt een contractuur gedefinieerd als verminderde flexibiliteit en geoperationaliseerd als een gemeten range of motion (ROM) lager dan de corresponderende norm ROM. Echter, het belang van het bepalen van verlies van gewrichtsflexibiliteit ligt in het bepalen van de beperking van het functioneren, terwijl het functioneren niet is opgenomen in bovengenoemde operationalisatie.
In dit proefschrift wordt het gebruik van ‘norm ROM’ voor de operationalisatie van een beperkte gewrichtsflexibiliteit vergeleken met een meer functionelere benadering voor het construct ‘contractuur’. Daarom is de term ‘functionele ROM’ geïntroduceerd en geoperationaliseerd als de gewrichtshoek waarbij de natuurlijke uitvoering van één of meerdere dagelijkse taken zal worden belemmert.
De belangrijkste bevinding van dit proefschrift is dat de impact van het verlies van een bepaald aantal graden ROM op de capaciteit om dagelijkse taken op een natuurlijke wijze uit te voeren verschilt per gewricht en bewegingsrichting. Dit impliceert dat het analyseren van verlies van gewrichtsflexibiliteit voor alle gewrichten op dezelfde manier, zoals bij de norm ROM-methode of afgeleiden hiervan, niet bruikbaar is om de functionele impact van contracturen te bepalen. De functionele ROM-methode wordt daarom aanbevolen.
Modern Burn Treatment and Outcome Assessment
samenvatting proefschrift Harold Goei
Het onderzoek in dit proefschrift, dat is uitgevoerd onder begeleiding van prof. dr. E. Middelkoop (promotor), dr. Margriet van Baar en dr. Kees van der Vlies (copromotoren), richt zich op het verbeteren van de chirurgische behandeling van brandwondenpatiënten door een relatie te leggen tussen de (chirurgische) behandeling (deel I) en moderne uitkomstenmaten (deel II).
In het bijzonder hebben we bestudeerd hoe een selectief debridement van dermale brandwonden kan bijdragen aan een verbetering in littekenkwaliteit. We hebben hiervoor een review geschreven waaruit blijkt dat er weinig ondersteunde bewijs is voor de huidige gouden standaard voor tangentiële excisie van brandwonden (scherp met bv. een Weckmes), of voor de meerwaarde van meer moderne methoden voor tangentiële excisie (hydrochirurgie, enzymatisch).
Omdat hydrochirurgie veelvuldig gebruikt wordt in de Nederlandse brandwondencentra hebben we een RCT opgezet om conventionele en hydrochirurgische tangentiële excisie te vergelijken op het gebied van effectiviteit en lange termijn littekenkwaliteit. De resultaten van deze RCT verwachten we begin 2020.
He was nog onbekend wat de optimale behandeling is voor brandwonden met een intermediate healing potential, geclassificeerd door een Laser Doppler Imager (LDI) scan. Uit dit proefschrift blijkt dat conservatief behandelde intermediate healing potential brandwonden tijdig genezen (18.4 dagen) en tot zeer acceptabele lange termijn littekenkwaliteit leiden. Een operatie is dus niet nodig.
Daarnaast hebben uitvoerig onderzoek verricht naar werkhervatting na opname in een brandwondencentrum. In deze prospectieve studie vonden we een hoog werkverzuim gepaard gaande met hoge kosten (30% van totale kosten) en identificeerden we verschillende risicofactoren voor problemen met terugkeer naar werk.
Verder hebben we aangetoond dat met behulp van een ‘Patient Reported Outcome Measurement’ (POSAS ingevuld op 3 maanden), we al een nauwkeurige inschatting kunnen maken van de lange termijn littekenkwaliteit. Dit kan als instrument gebruikt worden bij het inrichten van de poliklinische follow-up na brandwonden.
Tot slot, hebben we een geoptimaliseerde benaderingsmethode ontwikkeld voor studiedeelname van brandwondenpatiënten die zich melden op een algemene SEH. Omdat we in de toekomst deze brandwondenpopulatie beter in kaart willen gaan brengen.
The burden of burn injuries
samenvatting proefschrift Inge Spronk
In dit proefschrift zijn de resultaten en conclusies van de beschreven studies uit dit proefschrift bediscussieerd. Zowel onderzoek implicaties als klinische implicaties zijn beschreven, evenals het toekomstperspectief voor de brandwondenzorg. Dit proefschrift heeft geleid tot nieuwe en verbeterde inzichten in de impact van brandwonden op zowel patiënten als op de populatie. Domeinen van GKvL (Gezondheidsgerelateerde Kwaliteit van Leven) en patiëntgroepen die speciale aandacht behoeven in de nazorg zijn geïdentificeerd. Het belang van screening en verdere stappen richting nog betere patiëntgerichte zorg zijn beschreven. Een gepersonaliseerd model over de te verwachten korte en lange termijn gevolgen van brandwonden voor een specifieke persoon kan hierin waardevol zijn om informatie voor patiënten te optimaliseren en de brandwondenzorg verder te ondersteunen. De uitkomstenregistratie ‘BORN’ die recent is geïmplementeerd en het nazorgportaal, dat begin 2020 wordt geïmplementeerd in de drie Nederlandse brandwondencentra, zijn hiervoor al belangrijke stappen. Om de kwaliteit van de zorg en onderzoek wereldwijd nog verder te vergroten is het belang van internationale overeenstemming over een GKvL instrument beschreven en benadrukt in de algemene discussie. Ook heeft dit proefschrift de methodologie om de ziektelast van brandwonden te bepalen verbeterd. Elke stap in de nieuwe methode is aangepast aan de unieke aard van brandwonden. Dit heeft geresulteerd in een verbeterde methode die nauwkeuriger de ziektelast van brandwonden bepaalt. We raden daarom aan om deze methode toe te passen voor het bepalen van de ziektelast van brandwonden. Wel bevat deze methode nog enkele aannames die in de toekomst nog verder geëvalueerd kunnen worden. Hiervoor is echter meer gedetailleerde data nodig die op dit moment nog niet beschikbaar is. Ook hiervoor is de recent geïmplementeerde uitkomstenregistratie `BORN' mogelijk waardevol.
Aanvulling redactie BRI:
Brandwondenzorg Nederland en Philips VitalHealth werken samen om de kwaliteit van de patiëntgerichte zorg in de brandwondencentra naar een nog hoger niveau te tillen. Om dit te kunnen realiseren, maken alle brandwondencentra in Nederland nu gebruik van een Philips VitalHealth-oplossing voor het meten van patiëntgerapporteerde uitkomsten.
De Nederlandse brandwondenzorg doet het goed. Heel goed. Toch valt er nog veel te winnen als het gaat patiëntgerichte zorg en shared decision-making, volgens Tsjitske Haanstra, projectcoördinator van de uitkomstenregistratie Burn Centers Outcome Registry the Netherlands (BORN): “Nieuwe digitale innovaties bieden steeds meer kansen om de patiëntenzorg kwalitatief nog beter én vooral persoonlijker te maken. BORN is opgezet om de kwaliteit van zorg en leven van de patiënt verder te verbeteren. Dit doen we door systematisch uitkomsten van zorg, die voor de patiënt belangrijk zijn, te meten en te registreren. Hierdoor wordt het mogelijk de behandelplannen nog nauwkeuriger af te stemmen op de behoeften en wensen van de patiënt.”
Family scars after pediatric burns
samenvatting proefschrift Marthe Egberts
Vereniging Samenwerkende Brandwondencentra Nederland en Universiteit Utrecht
Als een kind brandwonden oploopt heeft dit gevolgen voor het hele gezin. Ditproefschrift richt zich op de psychische gevolgen van brandwondenongevallen voor kinderen en hun ouders.
Het eerste deel van het proefschrift omvat een prospectieve studie die is uitgevoerd in zeven brandwondencentra in Nederland en België. Dit onderzoek was gericht op kinderen tussen de 8 en 18 jaar en hun ouders, die tot 18 maanden na het ongeval werden gevolgd.
Hieruit bleek dat een deel van de ouders, meer moeders dan vaders, langdurige posttraumatische stressklachten rapporteerde. De resultaten suggereren dat klinische aandacht voor aanhoudende negatieve emoties bij ouders (zoals angst, verdriet, boosheid, en schuldgevoel) en negatieve interpretaties rondom het brandwondenongeval van belang zijn. Echter, de meeste kinderen (8-18 jaar) en ouders leken zich op de lange termijn goed te herstellen, ondanks verhoogde stressklachten in de periode kort na het ongeval.
In het tweede deel van het proefschrift worden de resultaten van een serie kwalitatieve studies beschreven, waarvoor interviews met ouders (van zowel jonge als oudere kinderen) en jongeren zijn uitgevoerd. In dit onderzoek hebben we specifiek aandacht besteed aan de wenselijkheid van en ervaringen rondom aanwezigheid van ouders bij de wondverzorging van het kind. Daarnaast hebben we 3 tot 6 maanden na het ongeval in beeld gebracht welke herinneringen ouders en jongeren aan het ongeval en de opnameperiode hadden en welke ervaringen deel uitmaakten van zogenaamde intrusieve herinneringen (opdringerige en ongewenste beelden, geluiden, geuren, lichamelijke sensaties of gedachten). Ouders beschreven verschillende voordelen van het aanwezig zijn tijdens de wondverzorging van het kind, zoals een gevoel van controle. De ervaringen rondom de wondverzorging leken niet terug te komen in latere intrusieve herinneringen, deze hadden voornamelijk betrekking op het ongeval. Op basis van deze resultaten concludeerden we dat ouders de optie moeten krijgen aanwezig te zijn bij de wondverzorging.
De resultaten in dit proefschrift onderstrepen het belang van een gezinsfocus, zowel in onderzoek als in de klinische praktijk. De resultaten suggereren een verwevenheid tussen de psychische reacties van kinderen, moeders en vaders, en benadrukken dat de reacties van zowel kinderen als ouders aandacht behoeven in de opnameperiode en het nazorgtraject. In het proefschrift bespreken we de implicaties voor de psychosociale zorg rondom de wondverzorging, vroege screening, preventie- en interventiemogelijkheden, en ondersteuning bij de sociale gevolgen van brandwonden. Onze hoop is dat deze vormen van ondersteuning bijdragen aan het herstel van littekens in het hele gezin.
Multidimensional aspects of burn wound treatment
Dit proefschrift richt zich op de optimalisatie van de behandeling van brandwonden vanuit een multidimensionale benadering.
samenvatting proefschrift Zjir M. Rashaan
Driedimensionale beeldvorming
Het inschatten van verbrand lichaamsoppervlak, aangeduid als het Totaal Verbrand LichaamsOppervlak (TVLO), is een essentieel onderdeel voor de behandeling van brandwonden. Echter, huidige meetmethodes in de praktijk schieten tekort, omdat ze o.a. sterk afhankelijk zijn van de ervaring van de arts die het TVLO inschat. Studies in dit proefschrift hebben laten zien dat driedimensionale beeldvorming met behulp van de Artec MHTTM scanner en software een valide en betrouwbare methode is voor het inschatten van TVLO. Deze nieuwe methode bleek tevens superieur te zijn in vergelijking met de huidige methodes die in de kliniek worden gebruikt voor het meten van het TVLO, namelijk de “Regel van 9” en de “hand-methode”. Echter, op het gebied van gebruiksvriendelijkheid zijn er verbeteringen noodzakelijk voordat deze methode geïmplementeerd kan worden in de dagelijks klinische praktijk.
Behandeling van tweedegraads brandwonden
De behandeling van tweedegraads brandwonden bij zowel volwassenen als kinderen omvat een breed scala aan behandelingsmogelijkheden, terwijl er tot op heden geen consensus bestaat over de gouden standaard. In een systematische review en meta-analyse van de literatuur over kinderen werd geconcludeerd dat niet-zilver houdende middelen te prefereren zijn over Zilversulfadiazine (ZSD) wat betreft de wondgenezing, het aantal verbandwissels, pijn en het aantal ligdagen in het ziekenhuis.
In een ander observationeel en een niet vergelijkende studie werd Suprathel®, een synthetische wondbedekker, onderzocht in de behandeling van tweedegraads brandwonden in kinderen. Deze studie liet zien dat Suprathel® mogelijk voordelen biedt wat betreft de littekenvorming en pijn tijdens de verbandwissels vanwege minimale manipulatie aan het wondbed, in vergelijking met de literatuur over andere (semi)synthetische middelen in de behandeling van tweedegraads brandwonden bij kinderen.
In een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT) bij volwassenen werd Flaminal® Forte vergeleken werd met een wisseltherapie van ZSD en Furacine in de behandeling van de tweedegraads brandwonden bij volwassenen. De resultaten van de FLAM studie liet vergelijkbare resultaten zien tussen beide groepen met betrekking tot wondgenezing, kwaliteit van leven, littekenvorming en kosten. Echter, behandeling met Flaminal® Forte verdient de voorkeur, omdat dit middel minder verbandwissels vereist waardoor een patiënt minder ongemak ondervindt van een verbandwissel.
Littekenvorming
Het proefschrift onderzocht ook de veranderingen van verschillende littekeneigenschappen gedurende twaalf maanden vanuit het perspectief van de brandwondenpatiënt en de invloed van verschillende factoren op deze littekeneigenschappen. Alle littekeneigenschappen, met uitzondering van reliëf, verbeterden gedurende de eerste twaalf maanden na de verbranding. Voorspellers voor slechtere littekenvorming waren vrouwelijk geslacht, leeftijd jonger dan 5 jaar, grote brandwonden, derdegraads brandwonden en vlamverbranding. Deze informatie zou ook gebruikt kunnen worden voor therapeutische doeleinden en gepersonaliseerde vervolgstrategieën van een brandwondenpatiënt.
Lopende research projecten
1/ In opdracht van het BRI wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheid van een in hoge mate gestandaardiseerde honing (Honeysoft®) om de door bacteriën gevormde biofilm uit te schakelen.
Biofilms verhinderen de werking van locaal-therapeutica om het brandwonden-oppervlak vrij van bacteriën te houden.
Het onderzoek toont aan dat dit inderdaad het geval is.
Hieronder volgt een korte samenvatting van het onderzoek:
Honey Report Burns Institute
1.0 Aim
2.0 Materials and Methods
3.0 Results
4.0 Discussion
1.0 Aim
To assess the biofilm removal capabilities of a honey impregnated wound dressing against
Pseudomonas aeruginosa biofilms using the CDC reactor model.
Materials and Methods
2.1 Test Microorganism
Pseudomonas aeruginosa (NCIMB 10434)
2.2 Test Samples
The test samples used throughout this study are detailed in Table 1.
Agent Name Active Agent Manufacturer Lot No. Expiry Date
Honeysoft® Honey Taureon 1010130121 01/01/16
PBS (Control) n/a Fisher D23796 20/12/13
Table 1. Details of test agents used to treat P. aeruginosa biofilms.
2.3 Preparation of Bacterial Inoculum
A 24 hour culture of P. aeruginosa was harvested from a Typtone Soya Agar (TSA) plate using
a sterile swab and resuspended in 20ml of Typtone Soya Broth (TSB). The bacterial suspension was diluted to give an OD590 = 0.13±0.03 which corresponds to approximately 10 cfuml. This was further diluted in TSB (containing 1% foetal bovine serum) and used to inoculate the CDC reactor containing the test coupons. The initial inoculum concentration was 1.3 x 10 cfuml.
2.4 Biofilm removal
P. aeruginosa biofilms were established for 48 hours on polycarbonate coupons. Coupons were removed from the reactor and treated by sandwiching the coupon between 2 cm samples of Honeysoft or immersing the coupon in 2ml PBS for either 4 hours or 24 hours, at 37°C. In order to quantify the number of viable bacteria remaining on the coupons after each treatment time, the coupons were briefly washed in PBS (to remove any planktonic bacteria) and then placed in 2ml of neutralising solution and sonicated in a water bath for 15 minutes.
Serial dilutions were then prepared on these samples and each dilution plated onto TSA plates. All samples were tested in triplicate.
3.0 Results
3.1 Biofilm removal
Following both 4 hours and 24 hours of treatment the Honeysoft wound dressing successfully removed 48 hour biofilm material such that no viable bacteria were recovered from the coupons. In both instances this represented a greater than 5 log reduction in viable bacteria compared with the positive control samples that had been treated with PBS
4.0 Discussion
Honeysoft wound dressings were shown to remove 48 hour P. aeruginosa biofilm material under the conditions of this study. This study incorporated a 1% protein source which can been seen to inactivate other antimicrobial agents, suggesting that the activity of Honeysoft may not be diminished in the in vivo scenario. Further testing using simulated wound fluids, low levels of flowing nutrients and a continued re-inoculation with mixed species inoculums would help to support the suggestion that Honeysoft can be used to effectively treat chronic non healing wounds that are stalled due to complex biofilm infections.
4.1 Future work
• Repetition of the experiment using more mature biofilms would be more indicative of the in vivo situation.
• Repetition of the experiment using multispecies bacterial biofilms would demonstrate the efficacy of Honeysoft against typical in vivo biofilms.
• The inclusion of simulated wound fluid would be more indicative of the in vivo situation.
• An experiment that incorporated nutrient flow and bacterial re-inoculation over a prolonged period of time would further mimic the in vivo scenario in terms of replicating dressing change intervals and the production of wound fluid.
2/ NEWTAN project
Doelstelling project: De ontwikkeling van een formulering op basis van superzuiver tannine voor het scavengen van ijzer uit het wondbed ter vermindering van de ontstekingsactiviteit en remmen van de bacteriegroei met als doel de verbetering van de genezingstendens en uiteindelijke kwaliteit van de littekenvorming.
Inleiding
Een slechte genezingstendens van wonden kan mede worden verklaard door de aanwezigheid van ijzer in het wondbed. IJzer is een belangrijke factor bij de vorming van de zeer schadelijke zuurstofradicalen (ROS).
IJzer is ook onmisbaar voor de groei van vrijwel alle soorten bacteriën. IJzer in het wondbed is de stimulans voor de groei van bacteriën en kan mede daardoor een belemmerende factor zijn voor de wondgenezing.
Door het binden van ijzer wordt enerzijds de productie van de schadelijk ROS effectief verminderd en anderzijds de groei van bacteriën geremd.
De conditie van wonden zal verbeteren door het scavengen (wegvangen) van ijzer. Voorbeelden van defecten met een overmaat aan ijzer zijn ulcera aan de benen op basis van chronische veneuze insufficiëntie en restdefecten van brandwonden, alsmede acute brandwonden.
Nu al weer meer dan 10 jaar geleden is een super-zuivere formulering van tannine, verwerkt in het wondverband Scar-X, onderzocht op de verbetering van de littekenvorming bij brandwonden. Op basis van nadien beschikbaar gekomen informatie over ijzer lijkt de super-zuivere tannine formulering ook van nut voor de behandeling van wonden en ulcera, waarbij door het binden van ijzer de genezing wordt bevorderd en de littekenvorming verminderd.
3/ IJzer
IJzer komt in de huid onder normale omstandigheden in 20-25% van de totale door het lichaam opgenomen hoeveelheid voor. Door afschilferen van de epidermis (opperhuid) wordt ijzer afgevoerd.
IJzer wordt in het lichaam gebonden aan de diverse ijzer-bindende heam-bevattende eiwitten, zoals ferritine, transferine en haemosiderine, waarmee de toxische werking ervan wordt voorkomen.
In ulcera op basis van chronisch veneuze insufficiëntie is een overmaat aan ijzer aantoonbaar. Bij genezing neemt de hoeveelheid ijzer in het wondbed weer af.
Bij chronisch veneuze insufficiëntie draagt ijzer bij aan de pathologie. IJzer stimuleert de productie van vrije radicalen, activatie van metalloproteasen (MMP's) en inactivatie van de inhibitoren van metalloproteinases (TIMP's). Een en ander leidt tot schade aan de weefselmatrix en een ulcus.
Een belangrijke storende factor voor de wondgenezing is oxidatieve stress en de daarbij optredende toename van de ontstekingsaktiviteit. Oxidatieve stress wordt veroorzaakt door de Fenton reactie, waarbij een overmaat aan reactieve zuurstof metabolieten (ROS) wordt geproduceerd.
De vorming van ROS door aanwezigheid van ijzer in het wondbed kan worden beschouwd als een kritische factor voor versnelde celdood in beschadigd weefsel en een gestoord verloop van de wondgenezing. Daarnaast zal de productie van ROS nog meer toenemen door de verdere kolonisatie en infectie van het wondbed.
Op basis van het vermogen ijzer te kunnen binden, maakt het eiwit lactoferrine maakt deel uit van het natuurlijk afweersysteem van het lichaam.
Infectie en ontsteking
Omdat de meeste micro-organismen in absolute zin afhankelijk zijn van exogeen ijzer om te kunnen overleven, wordt verondersteld dat hypoferraemie ook invloed heeft op de afweer van het lichaam bij infectie en ontsteking. Daarom is het binden van ijzer door middel van chelerende stoffen een uitdagend concept om bacteriële infecties te bestrijden.
Om op een effectieve manier ijzer te kunnen cheleren moet een stof daartoe een sterkere affiniteit voor ijzerionen hebben dan de siderophoren die door bacteriën worden geproduceerd. Siderophoren zijn door bacteriën geproduceerde kleine stoffen met een hoge affiniteit voor ijzer.
Op dit moment worden nog geen stoffen met chelerende werking toegepast als antimicrobieel middel. De absolute afhankelijkheid van de meeste micro-organismen van ijzer maakt dan ook deel uit van de wereldwijde onderzoeksinspanningen naar nieuwere generaties effectievere antimicrobiële middelen.
4/ Tannine
In oudere farmacopees wordt één bepaalde subgroep van looistoffen, de hydrolyseerbare tanninen, aangemerkt voor medicinaal gebruik. Hydrolyseerbare tanninen worden chemisch gekarakteriseerd als esters van glucose en galluszuur.
De in 1925 door Davidson geïntroduceerde behandeling van brandwonden met tannine is na WOII weer goeddeels verlaten vanwege de mogelijke hepatotoxische bijwerkingen.
Begin jaren tachtig is tannine opnieuw geïntroduceerd door de brandwondspecialist Hettich als onderdeel van de 'Dreifasengerbung' van brandwonden, in combinatie met Betadine zalf en zilvernitraat oplossing.
Eind jaren tachtig kon in Beverwijk middels dierexperimenteel en klinisch onderzoek de ontstekingsremmende werking van het super-zuivere tanninen preparaat worden vastgesteld.
Eigen onderzoek toonde aan dat het gehalte aan galloyl-glucose esters in de nog uit 1940 beschikbare tannine monsters slechts 35% van de totale inhoud bedroegen. Geconcludeerd kon worden, dat de zuiverheid daarvan te wensen overliet. Ook is gebleken, dat de destijds toegediende concentraties van deze onzuivere producten vaak extreem hoog was.
De destijds geconstateerde leverbeschadiging lijkt daarom eerder veroorzaakt te worden door de in de jaren zestig ontdekte lipopolysaccharide-achtige toxinen, die door verbranding in de huid worden gevormd, dan door het gebruik van tanninen.
Super-zuivere tanninen bleken bij 'in vitro' experimenten zeer actief de productie van ROS door PMN's te kunnen remmen, alsmede de reeds gevormde ROS te binden. Het super-zuivere tanninen preparaat is een mengsel van aan elkaar verwante polylgalloyl-glucose esters, te onderscheiden in verbindingen met vier (tetra) tot zes (hexa) en met zeven (hepta) tot negen (nona) galluszuur eenheden. De hepta- tot nonagalloylglucose verbindingen remmen vroeg in de activatiefase de ROS productie door PMN's, terwijl de tetra- tot hexagalloylglucose juist ROS wegvangende eigenschappen bezitten.
Onderzoek heeft uitgewezen, dat de stabiliteit van het super-zuivere tannine in verschillende formuleringen wordt bepaald door de aantoonbare hoeveelheid vrij galluszuur na een bewaartermijn van drie en zes maanden.
In tegenstelling tot de biologische activiteit is de afwezigheid van water in de geteste doseringsvorm een absolute eis voor de stabiliteit van de formulering. Voor de stabiliteit dient de formulering volledig vrij van water te zijn. Voor de biologische werkzaamheid is echter water weer essentieel.
De super-zuivere tannine formulering wordt geactiveerd door wondvocht, hetgeen kan worden bevorderd door gebruik te maken van hydrogelen en waterhoudende crèmes, zoals 1% zilversulphadiazine crème (Flammazine®) en de meer occlusieve wondbedekkings materialen.
Het werkingsmechanisme en de stabiliteit van super-zuiver tannine lijkt op basis van eerder uitgevoerd farmacologisch onderzoek in voldoende mate de verdere klinische toepassing ervan te kunnen rechtvaardigen.
Master project studiejaar 2017-2018 UZ Gent, België
Namens de opleiding Geneeskunde wensen wij u van harte te bedanken voor het indienen van een Masterproefonderwerp, Het onderwerp “ THE EFFECTS OF IRON CHELATING AGENTS IN THE REDUCTION OF INFLAMMATION AND INFECTION' werd door de opleiding beoordeeld en goedgekeurd.
Promotor: Stanislas Monstrey
Copromotor: Hans Hoekstra
Student: Christophe Cantoro
Omschrijving: Natural resistance to infection, which does not depend on antibiotics, is a powerful protective mechanism common to all mankind that has been responsible for the survival of our species during countless millennia in the past. The normal functioning of this complex system of phagocytic cells and tissue fluids is entirely dependent on an extremely low level of free ionic iron (10”18 M) in tissue fluids. This low-iron environment is maintained by the unsaturated iron-binding proteins transferrin and lactoferrin, which depend on well-oxygenated tissues, where a relatively high oxidation–reduction potential (Eh) and pH are essential for the binding of ferric iron. Freely available iron is derived from iron overload, free haem compounds, or hypoxia in injured tissue leading to a fall in Eh and pH. This can severely damage or abolish normal bactericidal mechanisms in tissue fluids leading to overwhelming growth of bacteria or fungi. The challenge for clinical medicine is to reduce or eliminate the presence of freely available iron in clinical disease.
Moreover, iron also plays a key role in both oxidative stress and photo-induced skin damage. Recent animal studies have investigated novel treatments aimed at correcting the effects of localized iron overload. Iron overload is associated with local cutaneous iron deposition, which has numerous deleterious effects in chronic venous disease and hereditary hemochromatosis. Iron plays a key role in chronic ulceration and conditions such as rheumatoid arthritis (RA) and Lupus Erythematosus are associated with both anemia of chronic disease and dysregulation of local cutaneous iron hemostasis. Iron is a potential therapeutic target in the skin by application of topical iron chelators and novel pharmacological agents, and in delayed cutaneous wound healing by treatment of iron deficiency or underlying systemic inflammation.
Newtan
Middels een subsidie van de stichting Brandwonden Research Instituut (BRI) te Beverwijk is in samenwerking met Duchefa Farma in Haarlem een formulering ontwikkeld op basis van super-zuivere tannine genaamd Newtan. Deze formulering kan worden aangebracht op het oppervlak van wonden met een slechte genezingstendens wanneer het vermoeden bestaat dat ijzer in het wondbed de oorzaak is van overmatige ontstekingsactiviteit en aanhoudende bacteriële kolonisatie.
Newtan is in het bacteriologisch laboratorium van de Fontys Hogeschool te Eindhoven getest op antibacteriële werkzaamheid. Aanvankelijk leek Newtan geen antibacteriële werking te hebben, maar de eerder zichtbare “kolonies” bleken uiteindelijk vetbolletjes van de formulering te zijn. Op de gietplaat gaven deze vetbolletjes namelijk de indruk bacteriën te zijn. In een simpele reinstrijk werd een vettige substantie gezien op het aanstrijkgebied met “kolonies” op de 2e sector van de reinstrijk. Na 2 dagen incuberen was er geen groei op de plaat zichtbaar. De conclusie luidde dan ook, dat er is wel degelijk sprake was van een antimicrobiële werking.
Conclusie
Na eventueel noodzakelijk aanvullend onderzoek zullen in de nabije toekomst klinische tests worden gedaan met Newtan. Het middel moet gaan worden getest op specifiek daarvoor geselecteerde recalcitrante wonden, restdefecten na verbranding, alsmede daartoe geselecteerde brandwonden.
Gmel project
Doelstelling project: De ontwikkeling van een formulering op basis van glycerine en honing ter verbetering van de conditie van slijmvliezen in neus-, keel- en mondholte en regulering van de bacteriële groei met als doel de kolonisatie met de MRSA bacterie tegen te gaan en rekolonisatie te voorkomen.
MRSA
De resistentie van bacteriën, zoals van Meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA), begint ook in ons land in toenemende mate een zorgwekkende omvang aan te nemen.
MRSA werd in 1959 voor de eerste keer gezien bij een patiënt in het Verenigd Koninkrijk, waarbij vrijewel direct opviel, dat resistentie tegen methicilline al binnen enkele maanden na de introductie ervan was opgetreden.
Informeel staat MRSA bekend als de ziekenhuisbacterie, omdat deze vorm met name in klinieken wordt aangetroffen. MRSA komt echter ook buiten de ziekenhuizen voor en is regelmatig veroorzaker van moeilijk te behandelen infecties.
Naast de Hospital Aquired MRSA (HA-MRSA) is er ook een Community Derived (CA-MRSA) en Livestock Associated (LA-MRSA) vorm, die beiden problemen kunnen geven.
HA-MRSA openbaart zich vooral bij zwakkeren en ouderen, terwijl CA-MRSA vooral wordt gezien bij jongere gezonde personen.
CA-MRSA heeft inmiddels een gen verworven, waardoor een aantal stoffen worden geproduceerd, die deze tot een nog aggressievere en invasievere bacterie soort maken.
in september 2005 werd bij Nederlandse varkenshouders een besmetting met MRSA geconstateerd, waaruit bleek, dat de infecties ook van varken op mens konden worden overgedragen. Professor Andreas Voss, die als eerste hoogleraar Infectiepreventie in Nederland is verbonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, trof MRSA aan bij de dochter van een varkenshouder. Deze MRSA stam was overeenkomstig de bij varkens aangetoffen variant. Op dit moment is waarschijnlijk tweederde van alle varkensboeren in Nederland drager van LA-MRSA. Het onderzoek van prof.Andreas Voss is gericht op de verbetering van infectiepreventie en hygiëne in ziekenhuizen. Hij is gespecialiseerd in de epidemiologie en preventie van multiresistente ziekenhuisverwekkers zoals MRSA, VRE, ESBL en CPE.
Het intensieve gebruik van antibiotica in zowel ziekenhuizen en de veeteelt leidt tot het verzamelen van resistentiegenen bij verschillende bacterie soorten. Hierbij worden in hogere aantallen multiresistente stammen aangetroffen.
Het ontstaan van multiresistente stammen wordt enerzijds toegeschreven aan spontaan optredende mutaties, anderzijds aan het verwerven van plasmiden, transposons en integrons. Deze bevatten genetische informatie voor en zijn mede oorzaak voor het ontstaan van resistentie tegen antibiotica.
Veelvuldig gebruik van antibiotica draagt verder bij aan een positieve selectie in het voordeel van bacteriestammen, die al een zekere mate van resistentie hebben verworven.
Omkeren van dit process, door bijvoorbeeld minder antibiotica te gebruiken of zelfs door het gebruik van bepaalde antibiotica te staken, is vrijwel onmogelijk.
MRSA patiënten moeten in quarantaine worden behandeld om verdere verspreiding ervan te voorkomen. De hygiene maatregeel is zeer kostbaar en daarom is het zaak dat dragers van MRSA zo snel mogelijk worden geïdentificeerd en gedecontamineerd voorafgaande aan een opname in een ziekenhuis.
Bij de komst van nieuwere generaties antibiotica lijkt het MRSA dragerschap niet te zijn gebaat.
Ook antispetica, die opzich geen resistentie kunnen induceren, dragen indirect bij aan het sneller resistent worden voor antibiotica.
Het terugdringen van het resistentie probleem moet daarom enerzijds geschieden door een (drastische) vermindering van het ongebreidelde gebruik van antibiotica, dan wel anderzijds in het zoeken naar niet aan antibiotica en antiseptica gerelateerde preventieve en therapeutische middelen.
GLYCERINE
Vanuit het Beverwijkse brandwondencentrum heeft medio jaren-80 onderzoek plaats gevonden naar de antibacteriële en virus-inactiverende werking van glycerine. Na voorafgaand experimenteel onderzoek met glycerol 85% wordt sinds 1984 donorhuid door de Euro Skin Bank in Beverwijk gepreserveerd in glycerine ten behoeve van de behandeling van patiënten met brandwonden, zowel in eigen land als het buitenland.
Glycerol 85% heeft een genoegzaam bewezen ‘in vitro’ en ‘in vivo’ antibacteriële en virus-inactiverende werking.
Daarnaast staat glycerine bekend als ‘key cosmetic ingrediënt’ en is één van de meest geproduceerde chemische stoffen ter wereld van zowel plantaardige als dierlijk herkomst.
Glycerine heeft een sterk verbeterend effect op de kwaliteit van de huid en slijmvliezen. Glycerine beïnvloed in het bovenste deel van de huid de fosfolipiden, welke de barrière vormen voor de verdamding van water. Door het aanbrengen van glycerine op het huidoppervlak verbetert de waterdampbarrière en kunnen zowel huid als slijmvliezen vocht beter vasthouden. Daardoor wordt de dermis (lederhuid) soepeler en de bloedcirculatie verbetert. Afvalstoffen worden sneller afgevoerd. De epidermis (opperhuid) vertoont minder neiging tot craqueleren (kleine scheurtjes) door uitdroging.
Glycerine heeft een duidleijk anti-inflammatoire werking. Glycerine wordt door macrofagen in het wondbed opgenomen en omgezet in triglyceriden. Deze vetten dragen bij aan een verminderde activiteit van de macrofagen en afname van de productie van ontstekingsmediatoren. Bij wondjes op huid en slijmvlies verbeterd door afname van de ontstekingsactiviteit de genezingstendens. Glycerine heeft daarom ook een pijnstillende werking.
HONING
Sinds 1992 heeft vanuit Beverwijk experimenteel onderzoek naar de wondgenzing met honing plaats gevonden. Dit onderzoek heeft uiteindelijk geleid tot een aantal verschillende honingverbanden. Bekende producten zijn HoneySoft®, een middel op basis van geselecteerde medicinale multiflorale honing afkomstig uit de pre-Andes gebergte in Chili en MelMax® en Meldra®, verbanden geïmpregneerd met donkere boekweit honing uit New York State.
Alhoewel de ‘in vitro’ antibacteriële en anti-inflammatoire werking van honing inmiddels uitgebreid is aangetoond en bekend is door een groot aantal wetenschappelijke publicaties, bestaan over het klinisch nut van honingverbanden nog steeds twijfels. Mede oorzaak hiervan is het (te) grote aantal inhoudstoffen in plaats van een enkelvoudig voor de werking ervan aanwijsbaar ingredient, hetgeen aanleiding is tot verwarring.
De anti-bacteriële werking van de diverse inhoudsstoffen opzich kan mogelijk onvoldoende zijn, maar de combinatie van de inhousstoffen tezamen leidt meestal toch tot snellere en betere wondgenezing met een opvallend geringe littekenvorming. Met name recalcitrant ewonden, die in het slob zijn geraakt, vaak mede door de veelheid aan toegepaste anti-bacteriële middelen, lijken bij een behandeling met honing gebaat. Op deze wijze zijn bij een aantal patiënten in het UZ Gent bij patiënten met brandwonden grote delen van het lichaam alsnog geheel spontaan genezen met een opvallend goede kwaliteit llitteken en stabiele epitheliale bedekking.
Klinsiche toepassing van honing leidt tot het herstel van de bacteriële balans. Er vindt geen uitselectie van bacteriën plaats en er is geen kans op inductie van resistentie en virulentie door honing. Van honing zijn geen bijwerkingen bekend. Door honing met glycerine te combineren is het mogelijk om niet alleen de conditie van de huid en slijmvliezen te verbeteren, maar ook het herstel van de bacteriële balans te bevorderen.
GLYCERINE-HONING FORMULERING
Met een financiële bijdrage van de stichting Brandwonden Research Instituut (BRI) is In samenwerking met Duchefa Farma in Haarlem op farmaceutisch verantwoorde wijze het middel GMel geformuleerd op basis van glycerine en honing.
In samenwerking met de firma Dr.A Vogel / Biohorma te Elburg en Medspray te Enschedé, een innovatieve spin-off van de Universiteit Twente, is getracht om GMel goed spraybaar te maken. Hierin is men door de hoge viscositeit van de formulering tot nu toe niet geslaagd.
Met de afdeling Technische Natuurkunde van de Fontys Hogeschool in Eindhoven wordt verder onderzoek gedaan naar een meer innovatieve vernevelingstechnologie. Onderzoek heeft uitgewezen dat GMel goed vernevelbaar is met een technologie, die wordt toegepast in de electronische cigaret.
e-GMel
Inmiddel is ook kontakt gelegd met het bedrijf, dat expertise heeft op het gebied van het produceren van formuleringen voor e-cigarets. Dit bedrijf heeft te kennen gegeven graag samen te willen werken en een bijdrage te willen leveren aan de optimale verneveling van de GMel formulering. Een en ander zal geschieden in samenwerking met de afdeling technische Natuurkunde van de Fontys Hogeschool in Eindhoven in de vorm van een zogenaamd ASIA project.
ASIA PROJECT
Studenten van de Fontys Hogeschool gaan onderzoek doen naar de antibacteriële werking van een vernevelbare vorm van GMel. In het laboratorium van de Fontys Hogeschool is de antibacteriële werking van de GMel formulering aangetoond in een inmiddels uitgevoerd oriënterend bacteriologisch onderzoek.
Na bacteriologish onderzoek ‘in vitro’ van de GMel formulering in nevelvorm, zal bij positief resultaat de afdeling van prof. dr Andreas Voss in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis (CWZ) opnieuw worden benaderd voor de reeds toegezegde mogelijkheid van het testen van GMel bij dragers van de MRSA bacterie.
Tevens zal aandacht worden besteed aan het ontwerp van een device op basis van de e-cigaret technologie, dat het frequent medicinal gebruik ervan kan bevorderen.
Conclusie
Het GMel project is een geheel nieuwe benadering om een oplossing te kunnen bieden voor het almaar toenemende probleem van de bacteriële resistentie.
5/ ONTWERP VAN EEN PVA-SCHUIMGAZENMANGEL
Doelstelling project: De ontwikkeling van een medisch toepasbare mangel voor het effectief hergebruiken van sponsgazen van Polyvinyl-alcohol (PVA). Deze gazen moeten operatiegazen van katoen vervangen om de schade aan weefsels, zoals het buikvlies, te verminderen en de kans op vergroeiingen (adhesies) en hechten van tumor metastasen te beperken.
Vergroeiingen
Postoperatief treden bij beschadiging van het buikvlies (peritoneum) vergroeiingen (adhesies) op door een cascade van biochemsiche processen. Adhesies ontstaan bij 93% van alle abdominale ingrepen. Om de vorming van postoperatieve adhesie te reduceren moet peroperatief peritoneal trauma zoveel mogelijk worden voorkomen. Adhesies worden veroorzaakt door uitdroging van het peritoneum, onnodig plaatsen van klemmen en hechtingen en achterblijven van ‘foreign bodies’, zoals katoen partikels. Er is nog geen effectieve behandeling om adhesies te voorkomen.
Ernstig trauma gaat gepaars met een significant hoger percentage adhesies, alsmede dikkere en steviger adhesies dan bij minimaal trauma het geval is.
Katoenen gazen veroorzaken veel schade aan het peritoneum en leiden tot significant meer adhesievorming dan zachtere nylon of polyester gazen, zoals die bijvoorbeeld gebruikt in clean rooms van de elektronica industrie.
Tumorcellen hechten gemakkelijker aan beschadigd peritoneum. Verder leidt ernstig trauma ook tot meer tumor depositie op onbeschadigde peritoneum dan minimaal trauma. Chirurgisch trauma van het peritoneum heeft niet alleen lokaal (intra-abdominaal), maar ook op afstand een tumor inducerend effect.
De beste remedie is derhalve het voorkomen van adhesies. Er zijn veel methoden en middelen bedacht om adhesies tegen te gaan, maar het blijft een probleem om schade aan het peritoneum tijdens operatieve ingrepen in de buikholte te beperken. Door het toepassen van weefselvriendelijker materialen, eventueel in combinatie met effectieve anti-adhesie middelen, kan het probleem van het optreden van adhesies door intra-abdominale ingrepen zeker worden verminderd.
Achterblijven van ‘foreign bodies’ is één van de oorzaken van het ontstaan van adhesies. In adhesies worden hechtmateriaal, handschoenen poeder en katoen partikels aangetroffen. Andere hydrofiele materialen dan de gebruikelijke katoenen gazen zullen in de buikchirurgie kunnen leiden tot een reductie van postoperatieve adhesies.
PVA-schuimgazen
In het kader van een afstudeerproject aan de TU Delft zijn destijds de materiaal eigenschappen van PVA-schuimgazen ten opzichte van katoenen gazen onderzocht.
In pre-klinisch experimenteel onderzoek in het GDIA-AMC is vastgesteld, dat de kans op schade aaan het peritoneum door PVA-schuimgazen, zowel op macroscopisch als microscopisch niveau verwaarloosbaar klein is.
Bij klinische toepassing van de PVA-schuimgazen bleek de grip op organen aanzienlijk beter te zijn dan met katoenen gazen en kon het manipuleren worden beperkt. Het absorberend vermogen van de PVA-schuimgazen was aanzienlijk groter dan dat van katoenen gazen. Door de mogelijkheid van hergebruik van PVA-schuimgazen tijdens de ingreep lijkt een reductie van gebruik van materiaal met zeker een factor 5-10 haalbaar te zijn.
De absorptie van wondvocht evenals de retentie ervan is met PVA-schuimgazen veel groter vergeleken met katoenen gazen. Bij handmatig uitknijpen van PVA-schuimgazen komt geschat slechts eenderde van de geabsoreerde hoeveelheid wondvocht vrij. Bij het handmatig uitknijpen van de grotere maten PVA-schuimgazen kan tijdens de operatie “spoiling” optreden, waardoor niet alle wondvocht ‘lege artis’ wordt opgevangen en de hoeveelheid niet nauwkeurig kan worden gemeten.
Asia project
Gazen die in de operatiekamer worden gebruikt zijn voorzien van een draad die röntgen detecteerbaar is. Voor en na de operatie moeten altijd alle gazen tweemaal worden geteld en worden gewogen. Mocht er een gaas ontbreken dan zou deze achtergebleven kunnen zijn in de patiënt. Met behulp van röntgen kan een gaas worden opgespoord in het lichaam. De röntgen contrastdraad was vroeger een metaaldraad, tegenwoordig is de draad deels gemaakt van bariumsulfaat.
De firma Mondomed maakt sterk absorberend PVA-schuim. Omdat dit materiaal veel zachter is dan de nu gebruikte gazen ontstaat er minder schade aan de organen bij gebruik in de OK. Bovendien komen er geen kleine deeltjes (microvezeltjes) vrij van dit materiaal, wat wel het geval is met de operatiegazen van katoen. Om PVA-schuim toe te kunnen passen als alternatief voor operatiegazen dient dit materiaal detecteerbaar te zijn middels röntgen.
Aan de Fontys Hogeschool in Eindhoven wordt onderzoek gedaan naar een nieuwe en betere manier van het röntgen-detecteerbaar maken van PVA-schuim. Enerzijds wil men weten waaruit de röntgen-detecteerbare draad in huidige gazen bestaat. Tevens zal worden vastgelegd hoe goed detecteerbaar deze gazen zijn met behulp van röntgen. Anderzijds wordt uitgezocht hoe PVA-schuim röntgen detecteerbaar kan worden gemaakt. Hierbij zijn ook de productiekosten en betrouwbaarheid belangrijke aspecten.
Ontwikkeling PVA-schuimgazenmangel
Om bij de grotere afmetingen PVA-schuimgazen “spoiling” tegen te gaan is een prototype PVA-schuimgazenmangel ontwikkeld, waarmee PVA-schuimgazen op meer professionle wijze kunnen worden uitgewrongen. De reeds gebruikte PVA-schuimgazen kunnen door te mangelen direkt worden hergebruikt bij dezelfde patient. Door hergebruik van PVA-schuimgazen tijdens de operatie, zal het aantal gazen aanzienlijk kunnen worden gereduceerd en daarmee eveneens de hoeveelheid verpakkingsmateriaal. Tevens zijn alle technische documentaten, benodigd voor toelating tot de streilisatie procedure van de Centarle Sterilisatie Afdeling (CSA) en voor toekomstige CE-registaratie ter beschikking gesteld.
Conclusie
Mede middels de financiële steun van de stichting Brandwonden Research Instituut (BRI) is een PVA-schuimgazenmangel ontwikkeld, die bijdraagt aan een effectieve toepassing van PVA-schuimgazen ter vermindering van nevenschade aan weefsels en organen tijdens een operatieve ingreep. Hiermee kan bij abdominale ingrepen de kans op vergroeiingen en tumor metasering kunnen worden gereduceerd. De mogelijkheid van hergebruik van PVA-schuimgazen tijdens de operatie zal bijdragen aan kostenreductie ervan.
Doelstellingen verder onderzoek
Ervaren van de hanteerbaarheid van PVA-schuimgazen
Vaststellen van de meest bruikbare afmetingen
Bepalen van de reductie van het aantal bij de operatie gebruikte gazen
Testen van het gebruiksgemak van PVA-schuimgazenmangel
Verbeterpunten voor de PVA-schuimgazenmangel
Schatten van de behaalde tijdswinst door gebruik van PVA-schuimgazen
Toekomstig project
Ontwikkelen van een prototype PVA-sponsgazenmangel, die geschikt is voor hergebruik van patiënteigen bloed ter vermindering van complicaties veroorzaakt door donorbloed transfusies bij met name oudere patiënten. Deze modificatie van de mangel is gemakkeijk te realiseren door het ontwerpen van een bijpassende inlegbak met rollers van steriliseerbare kunststof.